Ed Schriel schrijft korte verhalen, columns en essays. Hieronder een kort verhaal van zijn hand dat zich afspeelt in Frankrijk.
Terrasje pikken in ParijsOp Gare du Nord heerst vakantiedrukte. Onhandig zeulend met mijn twee tassen, zoek
ik mijn weg naar de uitgang. Ik heb trek in koffie en – voor zover aanwezig
– in frisse lucht. Bovendien moet ik twee uur overbruggen voor mijn trein naar
Bordeaux vertrekt vanaf Gare du Sud.
Buiten ontneemt het felle zonlicht me een ogenblik elk beeld van de directe omgeving.
Met toegeknepen ogen ontwaar ik aan de overkant twee brede, naast elkaar gelegen
terrassen, zo ondiep dat de voorste stoelen nog net niet de ervoor geparkeerde auto's
raken.
Ik kies het linker terras, plaats mijn weekendtas op de stoel naast me, mijn
schoudertas op de grond en sla uit gewoonte (of is het uit voorzorg?) mijn voet door
het hengsel.
'Monsieur?' vraagt de jonge ober kortaf. In dat ene woordje zit kennelijk zowel de
begroeting als de vraag wat ik wil gebruiken opgesloten.
'Sandwich au fromage et un café noir,' antwoord ik bijna overdreven
vriendelijk.
Ik controleer mijn schoudertas, steek een sigaret op en zie dat mijn hand trilt. De
stress van de eenzame reiziger, houd ik mezelf voor. Ongemerkt begeven mijn duim en
wijsvinger zich naar de randen van mijn snor – een stereotiep gebaar bij
retrospectieve momenten. De massage van de haartjes maakt een lucht vrij die
overeenkomt met die van een volle asbak. Een behaarde bovenlip is niet alleen een
dekmantel voor uiterlijke onvolkomenheden, maar ook een filter voor luchtjes.
Voor me staan louter gedeukte automobielen geparkeerd. Op een halve vrije parkeerplek
staan twee Arabisch uitziende mannen van rond de dertig druk gebarend met elkaar te
praten. Beiden letten ogenschijnlijk niet op het kleine meisje dat verveeld om de
mannen heen draait. Ik schat haar een jaar of zes, hoewel ik met de leeftijd van
vrouwen – hoe jong ze ook zijn -, er vaak naast zit. In haar cirkelende
bewegingen kijkt ze me met haar diepbruine ogen hulpeloos aan. Bijna vragend.
'Voilà' is het enige woord dat de ober uitstoot als hij me de bestelling brengt
en het bonnetje onder de glazen asbak schuift. Mijn 'merci' gaat grotendeels verloren
in het geraas van passerend verkeer.
Ik tril nog steeds en adem onrustig. 'Schijter,' spreek ik mezelf bestraffend toe.
'Jij die moeiteloos volle zalen toespreekt, jij die drieënvijftig mensen in dienst
hebt, jij die.. jij bent gewoon bang in een grote stad.' Bijna als vanzelf trek ik met
mijn scheenbeen aan het hengsel van de schoudertas.
Dan begint het meisje haar cirkels sneller en sneller te draaien, zonder oog te hebben
voor de voorbijrazende auto's. Wellicht hoort ze niet bij deze mannen, overdenk ik. Zal
ik haar waarschuwen?
Te laat. Door haar te grote snelheid is ze de rijweg opgevlogen. Piepende remmen doen
mijn hart overslaan. Ik spring op en met vijf, zes snelle passen sta ik bij het meisje
dat op de weg ligt. Ze is godzijdank ongedeerd. Haar diepbruine ogen kijken me vanaf
het vale asfalt nog steeds vragend aan. 'Ca va?' vraag ik haar troostend terwijl ik me
hurk om haar overeind te helpen. Ze antwoordt met een kleine knik. Ik steek mijn duim
op naar de zichtbaar geschrokken chauffeur ten teken ten teken dat alles in orde is.
Met een trieste glimlach start hij zijn moordmobiel. In Parijs gaat het leven immers
altijd gewoon door.
Woedend kijk ik om naar beide mannen. Ze zijn weg. Weg? Verbaasd sta ik op en zoek de
directe omgeving af. Nergens zijn zij te bekennen. Als ik me weer naar het meisje wend,
is ook zij als bij toverslag verdwenen.
Ik voel dat ook mijn benen nu hevig beginnen te trillen. Verdwaasd loop ik terug
naar het terras. Waarom steekt er niemand een hand uit als er een kind overreden dreigt
te worden? En waarom lopen mensen er voor weg? En wat mankeert het slachtoffertje om op
de vlucht te slaan?
Als ik ga zitten, wil ik mijn voet weer door het hengsel van de tas steken. Ik voel
echter niets. En op de stoel naast me zie ik geen weekendtas. Paniek slaat als een
weerlicht mijn lichaam in. Beroofd door het kleine meisje en haar twee handlangers,
weet ik zeker. De paniek slaat om in een gevoel van boosheid en onmacht. Ik hap naar
adem en wil een sigaret pakken. Ook weg. Zelfs het stokbrood konden ze niet laten
staan. Slechts een leeg kopje en een asbak staan nog op het ronde tafeltje.
In plaats van hardop te vloeken sla ik met beide handen hard op de ronde leuningen
van het metalen stoeltje. Geld en creditcard heb ik gelukkig nog, maar mijn
reispapieren ben ik kwijt. En ik weet bij god niet welk hotel ze voor me geboekt
hebben. Naar een politiebureau gaan? Ik heb geen enkel bewijs en de enige getuige van
het voorval is inmiddels met zijn auto vertrokken. Bovendien zou hij niet kunnen beamen
dat ik twee tassen bij me had. Hij heeft alleen maar geremd voor een kind dat hij
waarschijnlijk niet eens zou kunnen beschrijven.
Er zit niets anders op dan te bellen met de zaak. Zij kunnen mij immers het
telefoonnummer en adres in Bordeaux doorgeven. Ik besluit de ober te vragen of ik hier
internationaal kan bellen.
Als ik opsta, zie ik op het naastgelegen terras mijn weekendtas op een stoel liggen. Op
de grond ligt mijn schoudertas. Zo te zien ongeopend.
© 2003 by Ed Schriel
eduarddigi.blogspot.com